Ik grijp naar mijn keel, een rode gloed verschijnt op mijn vingers. Paniek overspoelt me, een vochtig waas bedekt mijn ogen. Een gestalte haast zich in de verte naar me toe.
Sterke armen tillen me van de grond, dragen me naar binnen en zetten me op het keukenaanrecht. Twee grijze, amandelvormige ogen nemen me in zich op.
De sporen van mijn val worden weggevaagd met behulp van een keukenhanddoek en veel liefde.
‘Schatteke toch!’ jammert haar stem, die zelden boos klinkt. ‘Hoe is dat gebeurd?’
Een snik ontsnapt me. ‘Ik holde achter een vlinder aan. Ik zag die boomstronk niet. Ik…’
‘Die stomme stronk gaat eraan,’ buldert de stem van mijn grootvader op de achtergrond.
Even later stormt hij de deur uit met een grote schop.
Haar armen sluiten zich om me heen, mijn hoofd rust op haar weelderige boezem. Ze ruikt vaag naar zoethout en naar de sigaretten die ze onder de dampkap rookt.
‘Is het beter?’ vraagt ze.
Ik knik en kijk haar met grote ogen aan.
‘Zal ik pannenkoeken maken?’
‘Ja!’ gil ik en spring van het aanrecht. De pijn is vergeten, mijn aanvaring met de boomstronk slechts een vage herinnering.
‘Ga maar spelen,’ zegt ze met een glimlach. ‘Ik roep als ze klaar zijn.’
Met verkleumde vingers druk ik op de bel. De riemen van de plastic boodschappentas dringen in het vlees van mijn vingers. Een jongetje draait ongeduldig cirkels rond me, tot haar vriendelijke gezicht in het raam van de deur verschijnt. De deur gaat open, in haar grijze ogen lees ik erkenning en dankbaarheid.
‘Heb je alles gevonden?’ vraagt ze.
Ik knik. ‘Ik heb zelfs koffiekoeken bij, bomma.’
‘Gij zorgt nogal voor mij, he. Komen jullie binnen?’
We lopen achter haar aan, de keuken in, waar na al die jaren nog steeds een zweem van pannenkoekendeeg hangt. Grootvader slaat het tafereeltje gade vanuit zijn kader op de kast.
Reactie plaatsen
Reacties